Epidemiologie

Om een aandoening epidemiologisch te beschrijven bestaan er twee veelgebruikte indicatoren, namelijk de incidentie en prevalentie. De prevalentie is een inschatting van het aantal individuen die op een gedefinieerd tijdspunt lijden aan een bepaalde aandoening. Wanneer we de prevalentie willen bepalen van blessures bij 100 sporters bij de start van 2011, bekijken we het aantal sporters die leiden aan een blessure zoals visueel weergegeven in figuur 1.3. Hierbij merken we op dat er 5 sporters een blessure hebben en de geschatte prevalentie dus \(\frac{5}{100}\) of \(5\%\) zijn. De ìncidentie is een inschatting van het aantal nieuwe individuen die leiden aan de aandoening over een welgedeifinieerde periode. Een belangrijk verschil met de prevalentie is dat we steeds starten met een groep van sporters die aan het begin van de periode waarbij we de incidentie gaan berekenen. Wanneer we de incidentie willen bepalen van blessures in het jaar 2011 starten we van de groep zonder de aandoening (\(100 - 5 = 95\)). In de groep van 95 sporters zonder blessure, zijn er \(6\) die een blessure hebben opgelopen. De incidentie in 2011 wordt dus geschat op \(\frac{6}{95}\) of 6\(\%\).

Om een inschatting te maken van de prevalentie van een aandoening volstaat informatie over het al dan niet aanwezig zijn van een aandoening op een bepaald tijdstip (cross-sectionele studie). Om een inschatting te maken van de incidentie van een aandoening is een follow-up periode noodzakelijk (prospectieve follow-up cohorte).

Incidentie en prevalentie.

Figure 1.3: Incidentie en prevalentie.