Studie design

Er zijn verschillen manieren waarop een studie kan worden uitgevoerd. Bij wijze van voorbeeld nemen we een studie waarbij we 100 sporters includeren (\(n = 100\)) waarbij we willen nagaan of lenigheid een risicofactor kan zijn voor het oplopen van een blessure. Bij een cross-sectionele studie voeren we de volledige studie uit op één tijdspunt, m.a.w. is er geen opvolging voorzien van de sporters. Hierbij is het dus belangrijk om al een idee te hebben van welke sporters een blessure hebben opgelopen en welke niet. In een cross-sectionele strudie zal de onderzoeker dus beslissen om een aantal geblesseerde sporters (\(n = 50\)) en niet geblesseerde sporters (\(n = 50\)) te includeren, waarbij men vaak kiest voor een gelijke verdeling van het aantal sporters per groep. Binnen een cross-sectionele studie is het uiteindelijke doel om de lenigheid van de geblesseerde groep te vergelijken met de lenigheid van de niet-geblesseerde groep. Bij een longitudinale cohorte is er wel een opvolgperiode voorzien. Wanneer we een longitudinale studie uitvoeren, dan includeren we eerst 100 niet-geblesseerde sporters, die we opvolgen voor een specifieke follow-up periode (bijvoorbeeld 1 jaar). Tijdens een eerste testmoment (vaak baseline genoemd) evalueren we de lenigheid bij alle geïncludeerde sporters. Tijdens de opvolgperiode houden we bij welke sporters geblesseerd raken en welke niet. Op het einde van de studie kunnen we de baseline-lenigheid vergelijken tussen sporters die zich al dan niet blesseerden. Elk van deze specifieke studie-designs hebben zowel voordelen als nadelen. Zo staat een longitudinale proscpetieve cohorte hoger aangeschreven in de evidentiepyramide, aangezien er een kleinere kans op confounding is bij deze studies. Anderzijds zijn studies met een opvolgperiode aanzienlijk duurder en moeilijker op uit te voeren.